Skip to main content

Archieven: Ervaringsverhalen

Kwellende onzekerheid over geaardheid

Anoniem

47 jaar geleden, ik ben nu 69, werd ik op een dag wakker met de bizarre vraag in mijn hoofd. Zomaar, out of the blue: zou ik misschien lesbisch zijn?

Geen idee waar die gedachte vandaan kwam maar het verontrustte mij zeer. Ik had een geweldige relatie, stond op het punt om te gaan trouwen en deze gedachte bracht mij totaal uit evenwicht.

Inmiddels ben ik 46 jaar getrouwd, heb kinderen en kleinkinderen. De gedachte aan mijn eventuele homoseksuele geaardheid heeft mij echter nooit helemaal los gelaten en werd bij tijd en wijle obsessief.

Mijn huwelijk heeft er gelukkig nooit onder geleden omdat ik open kon zijn tegen mijn man. Ik heb hem verteld over mijn “afwijkende gedachten” ten opzichte van mijn geaardheid. Daar heeft hij naar geluisterd maar kon mij ook niet echt helpen.

Ik heb een tijd lang therapie gehad waar ik mijn gedachten besprak. Er werd me verteld dat het niet waar was. Mijn laatste therapiesessie was een jaar geleden maar de obsessieve gedachte is nooit verdwenen.

De laatste fase van mijn jeugd is heel moeilijk geweest. Ik heb me wel eens afgevraagd of het misschien daarmee te maken heeft.

Ik heb nu alles redelijk onder controle dankzij medicatie en daar ben ik ontzettend blij mee!

Na het lezen van een stuk over obsessieve gedachten ten aanzien van homoseksualiteit is mij plotseling heel veel duidelijk geworden. Een eyeopener. Het heeft me ontzettend gerustgesteld. Mijn dank is groot dat zij daar aandacht hebben besteed. Ik ben trots en blij dat ik mijn verhaal heb gedaan en voel me opgelucht.

De onzekerheid zal misschien altijd wel in min of meerdere mate bij me blijven. Het helpt me echter om te weten dat ik niet naar zekerheid moet zoeken, maar moet leren de obsessieve onzekerheid te verdragen. Weten dat het H-OCD is, helpt me daarbij. Onzekerheid kan zo kwellend zijn en daarom hoop ik dat mijn verhaal anderen weer kan helpen.

Reactie Menno Oosterhoff

Recent sprak ik iemand die mij belde naar aanleiding van een over H-OCD, ook wel H-OCD. Zij was wanhopig. Toen ik benoemde dat deze onzekerheid heel kwellend was, merkte ik dat dat eigenlijk de lading niet dekte. Het was niet kwellend; het was martelend.

Deze vorm van de dwangstoornis kan inderdaad martelend zijn. Dat geldt ook voor andere vormen zoals de nog veel meer beladen gedachte: ben ik eigenlijk niet een pedoseksueel?

Met nadruk wil ik noemen dat H-OCD niks te maken heeft met afwijzing van homoseksualiteit. Het gaat niet over de moeite met homoseksuele gevoelens maar over de moeite met onzekerheid. Bij OCD wordt een geringe onvolkomenheid in zekerheid, perfectie, schoonheid of ordelijkheid tot een obsessie die iemand niet van zich af kan zetten. Door dwanghandelingen zoals controleren, schoonmaken, in orde maken, wordt het alleen maar erger. Zie ook de blog Hoe omgaan te met h-OCD.

Verlost van trichotillomanie?

Geschreven door Laura

Een aantal maanden geleden besloot ik om echt te stoppen met haren trekken. Ik wilde mijn haar weer lang laten groeien, nadat het een tijd heel kort was geweest. Ik wilde bewijzen dat ik het wel kan. Kort haar is leuk, maar lang, vol haar is mijn droom.

Weken vlogen voorbij dat ik nauwelijks of geen één haar uittrok. De teller staat ondertussen op negentien weken en vijf haren! Misschien onbewust wat meer, doordat ik nog steeds wel eens aan mijn haar zit te plukken. Maar het gaat niet om een haar meer of minder. Ik ben ook bewust niet gestopt met het tellen van de weken toen ik er een haar uittrok. Dat is alleen maar ontmoedigend.

Negentien weken dus! Dat is zo’n vier tot vijf maanden! Heb ik het dan eindelijk onder controle?

Niet meer die vreselijke onrust

Niet alleen het haren trekken lijkt onder controle. Mijn voeten zien er rustig uit, terwijl ik eerst soms tot bloedens toe de vellen eraf trok. Mijn benen zien er rustig uit, ik heb minder last van ontstekingen. Mijn nagels hebben al weken weer witte randjes, ik heb ze niet afgebeten. Wat is er aan de hand? Waarom lijkt de drang opeens stukken minder?

Ik had het er gisteren met mijn psychiater over. Ik zei dat ik dacht dat het door de medicatie kwam. Ik slik nu bijna een jaar Risperidon. De psychiater dacht van niet, anders had ik al veel eerder dat effect moeten merken. Kennelijk heeft het het toch met de behandeling (schematherapie) te maken. Misschien heb ik op dit moment meer rust, doordat ik niet meer de druk heb van werk en me kan overgeven aan deze behandeling. Onbewust zal de behandeling toch effect hebben.

Ik ben nog steeds angstig en gespannen, maar heb niet meer die vreselijke onrust. Het ‘moeten’ haren trekken, ken ik niet meer. Het uren in trance zitten trekken en pulken is voorbij. Ik zou nu eigenlijk zeeën van tijd over moeten hebben! Het gegeven dat de medicatie er maar een kleine rol in speelt, geeft me hoop dat als ik ermee stop, deze positieve ontwikkeling zich voortzet!

Zou het dan echt voorbij zijn? Kun je verlost zijn van trichotillomanie en skin-picking? Elf lange jaren heb ik mijn haren eruit getrokken. Het was vreselijk. Het voelde zo goed, maar als ik naar de bosjes op de grond keek, schrok ik en voelde ik me heel ellendig. Door de wanhoop nam de drang om te trekken alleen maar toe. Het was een vicieuze cirkel die niet doorbreken leek te kunnen worden.

Op het eind begon ik echt kleine kale plekken te zien. Mijn record was een maand lang geen haar trekken, langer lukte niet. Ik baalde er zo van dat ik vaak op mijn blote knietjes heb gebeden dat ik er toch eindelijk bevrijd van mocht worden. Mijn schrikbeeld was dat ik kaal in een grafkist zou liggen, dat ik mijn hele leven door zou gaan. Verhalen en filmpjes op internet gaven me weinig hoop dat het te stoppen was.

Ik ben heel voorzichtig. Ik zal nog niet zo snel zeggen dat ik geen trichotillomanie meer heb. Ik trek nog steeds wat haren uit op een plek waar geen vrouw haren wil hebben zitten. Maar dat is voor mij niet hetzelfde als hoofdhaar uittrekken. Dit doe ik meer uit schoonheidsideaal dan uit spanning en onlust. Ook zit ik nog weleens aan mijn benen om een ingegroeid haartje weg te werken, maar het is bij lange na niet wat het geweest is.

Jaren geleden had ik zoveel rode plekken op mijn benen, dat ik heel veel vragen kreeg en me ontzettend schaamde. Ja, schaamte is voor mij het woord wat samenhangt met trichotillomanie en skin-picking. Je ‘moet’ haren uittrekken, het voelt goed, maar even later niet meer. Je schaamt je als mensen erachter komen, als je ziet hoeveel haren verdwenen zijn.

Het is destructief, maar toch doe je het, met soms onomkeerbare feiten tot gevolg. De wanhoop kan enorm zijn en depressiviteit is het gevolg. Adviezen als: ‘Stop er gewoon mee, straks wordt je kaal’, helpen niet. Ze maken de wanhoop soms alleen maar erger, of geven je het gevoel dat je een mislukking bent. Als het een kwestie van gewoon stoppen is, was ik er elf jaar geleden al mee gestopt.

Tegen iedereen die gelooft dat er geen hoop is, wil ik zeggen: er is wel hoop, de cirkel kan echt doorbroken worden. Ik ben er het levende bewijs van! Ik weet niet hoe het in de toekomst gaat als ik weer ga werken en de stress misschien weer toeneemt, maar ik geniet nu van elk ‘pull-free moment’.

Werken met ervaring

Geschreven door Karoline Esser-Wansink

Al sinds mijn kindertijd had ik last van gedachten die ik niet wilde hebben. Kwade gedachten noemde ik het vroeger.

Niemand heeft controle over zijn gedachten maar ik wilde mijn gedachten meer dan 100% in de hand houden. Helaas, als je iets niet wilt denken komt het juist in je op! Om dit angstige gevoel weg te krijgen “dwangde” ik op allerlei manieren. In mijn hoofd door positieve gedachten er tegen over te zetten, situaties terug te halen en schietgebedjes te doen. Naar buiten toe vroeg ik dwangmatig geruststelling aan mijn familie en controleerde herhaaldelijk diverse zaken.

Op een gegeven moment, op mijn 21e, kon ik niet meer functioneren en kwam ik letterlijk thuis te zitten. Ik durfde niet meer naar buiten en zat in huis gevangen in mijn angsten. Toen ging de medische molen draaien.

Ik ben medicijnen gaan gebruiken en therapieën gaan volgen. Helaas niet altijd de specifiek op OCD gerichte behandelingen. Ik wist in het begin niet eens dat ik OCD had. Ik dacht dat ik een slecht mens was. Dat er nog andere mensen waren die hier ook door gekweld werden, kwam niet bij me op. Ik voelde me heel alleen.

Zou ik ooit nog een gewoon leven kunnen hebben? Dom was ik niet, maar mijn gevoel was sterker dan mijn verstand. Soms lachte ik om “gewoon” over te komen maar prikte de tranen achter mijn ogen.

Maar na uiteindelijk goede cognitieve gedragstherapie gevolgd te hebben, gaat het goed met mij. Ik ben niet dwangvrij maar wel dwangarm en daar ben ik heel blij mee. Dwang blijft een gevoelige plek maar ik weet precies hoe er mee om te gaan zodat het zo min mogelijk vat op mij heeft. Ik had nooit gedacht dat ik zover zou komen! Ik heb een gezin, een baan en doe daarnaast een studie.

Van mijn ervaringen heb ik zelfs mijn werk gemaakt, eerst als vrijwilliger bij de patiëntenvereniging Angst Dwang en Fobie stichting en nu bijna 5 jaar als ervaringswerker op de afdeling psychiatrie, specialisme angststoornissen bij het Academisch Medisch Centrum (AMC).

Ik organiseer lotgenotenbijeenkomsten zodat mensen elkaar kunnen steunen en stimuleren. Daarnaast vind ik het belangrijk dat er aandacht is voor de familieleden. Dwang heeft toch vaak grote invloed op het hele gezin. Daarom is er in het AMC iedere maand een familiebijeenkomst.

Verder maak ik afspraken om met mensen, als lotgenoot, ervaringen uit te wisselen en/of uitleg te geven over OCD en de behandeling daarvan. Ik ben blij dat ik mijn ervaringen positief kan inzetten om anderen een stapje op weg te helpen. Soms is dat steuntje in de rug van een lotgenoot net voldoende om verder te kunnen!

Photo credit: Joël Oosterhoff

De eenzaamheid van seksuele dwanggedachten

Geschreven door G. Willems

Zoals in mijn vorige blog te lezen is, heb ik sinds jongs af aan last van depressies, angst- en dwangklachten. Klachten zoals smetvrees, handen wassen, rituelen, stappen tellen en getallen. Maar ook veel nare beelden over zelfmoord plegen en dierbaren geweld aandoen. Deze dwanggedachten (intrusies) betekenen niet dat ik die dingen wil doen; ik ben juist bang dat ik ze ga doen.

Toen mijn vriendin zwanger werd, namen de klachten enorm toe. Ook de intrusies werden heviger. Als man heb je ’s morgens soms een erectie, dit is normaal. Maar één keer werd ik wakker na een droom over ons ongeboren kindje en zag ik de erectie als bewijs dat ik dan wel pedofiel moest zijn. Als ik alleen al aan het kindje en de naderende geboorte dácht, werd ik angstig dat ik dan dus misschien toch een pedofiel zou zijn.

Omdat de beelden zo echt voelen, durfde ik op een gegeven moment niet meer naar buiten. Ik was volledig van de buitenwereld afgesloten en lag alleen nog maar in bed. Omdat dit iets is wat je absoluut niet tegen anderen durft te vertellen, was de eenzaamheid misschien nog wel het ergste.

Ik werd zo depressief, angstig en suïcidaal dat in de tijd dat mijn vriendin zwanger was ik opgenomen moest worden op een psychiatrische afdeling. Daar kreeg ik de diagnose OCD. Dat was 9 jaar nadat het begonnen was. Na deze opname ben ik gestart met een rTMS behandeling, die een heel goed effect heeft op mijn problematiek.

Vele psychiaters en psychologen hebben me gerustgesteld dat het mijn OCD is die me zo laat denken. Dat ik geen angst hoef te hebben omdat ik geen pedofiel ben.

Ook leerde ik van de psycholoog dat het normaal is en veel voorkomt dat moeders en vaders soms een seksuele prikkeling krijgen door aanrakingen met hun kindje. Deze spontane lichamelijke reactie heeft niets te maken met seksuele verlangens t.o.v. het kind.

In het begin had ik nog veel geruststelling nodig van de therapeut. Zij moedigde me aan om voor te stellen wat mijn volwassen kant zou zeggen om mezelf gerust te stellen. In het begin kon ik nauwelijks onderscheid zien tussen de intrusies en mijn volwassen kant. Dat was een heel proces waarin ik gaandeweg steeds beter ben geworden, waardoor een lichamelijke reactie nu ook gewoon weer verdwijnt.

Dankzij de rTMS en cognitieve gedragstherapie (CGT) heb ik mezelf leren kennen en krijg ik handvatten mee hoe ik kan omgaan met mijn aandoening maar ook met de teleurstelling dat het nooit helemaal weg zal zijn. Toch zie ik de toekomst rooskleuriger in dan vroeger.

Het is belangrijk om over je problemen te praten. Het helpt in te zien dat je niet gek bent, niet alleen bent en dat er een andere uitweg is dan zelfmoord, waartoe sommigen helaas gedreven worden.

Een goede band met je behandelaar is cruciaal om je schaamte te overwinnen en deze dingen aan te gaan. De steun die ik van mijn vrouw, moeder, grootmoeder, familie en vrienden heb gehad, is heel erg belangrijk (geweest). Ook het gevoel dat mijn grootvader, die 4 jaar geleden overleden is, me blijft helpen, geeft me het vertrouwen dat ik nodig heb!

Reactie Menno Oosterhoff

Ontzettend dapper om over dit onderwerp open te durven zijn. Indringende gedachten over vreselijke dingen die je zou kunnen doen zijn een hele nare vorm van obsessies. De schaamte hierover is vaak enorm. Pas als deskundigen je uitleggen dat dit soort indringende gedachtes/stoorzenders een vorm van dwang zijn, kun je leren er meer ontspannen mee om te gaan. Dan flitsen ze weer door je heen in plaats van dat ze maar blijven rondzingen omdat je helemaal verkrampt bent. Intrusies zijn geen wensen, maar voorstellingen van impulsen, die je juist niet wilt doen.

Zie voor meer informatie de pagina Intrusies en de blogs Seks met dieren, Waarom denk ik zulke vreselijke dingen en Je baby uit het raam gooien.

Ik dacht dat ik de enige was

Anoniem

Ik was dertien (nu veertien) en een jongen maakte een opmerking van “hier is sowieso wel iemand lesbisch of homo”. Hij keek me recht in mijn ogen aan en ik schrok me rot, had hij het over mij?

Toen ik thuis was begon ik te twijfelen, ben ik lesbisch? Van een paar keer per dag even twee minuutjes erover twijfelen, ging het al snel naar een uur per dag, vervolgens twee uur, drie uur, vier uur en soms wel negen uur per dag of de hele dag.

Zo liep ik ruim vijf maanden rond zonder te weten wat het was. Ik dacht dat ik gek werd en de enige was die zoiets had. Soms wanneer ik van school weer terug naar huis toe fietste en er veel mee bezig was, hapte ik naar adem. Ik ging in bed liggen huilen terwijl ik eigenlijk zou moeten leren. Mijn cijfers gingen omlaag, ik huilde veel en was constant bang dat ik misschien lesbisch zou zijn. Ik begon te kijken naar meisjes of ik daar gevoel bij kreeg, zelfs bij oude of lelijke vrouwen was ik bang dat ik daar gevoel bij zou krijgen. Hoe hard ik ook probeerde het weg te werken, het ging niet meer weg, het kwam constant terug en soms nog veel erger dan het al was.

Het ging ontzettend slecht. Uiteindelijk vertelde ik het mijn ouders en een paar dagen later ook mijn broer. Ze zeiden zowat allemaal hetzelfde: “Dit praat je jezelf aan, het zou geen probleem voor ons zijn, dit hoort bij je leeftijd”. Ik begon rond te zoeken op internet en ik merkte al gauw dat ontzettend veel mensen het hebben, ik was niet de enige dus. H-OCD, ik had er nog nooit van gehoord en wist niet dat het bestond maar de verhalen van mensen die het hadden, leken op mijn gedachtes en gevoelens. Ik heb geen enkele reden waarom ik me zorgen zou moeten maken, ik ben nooit verliefd geweest op een meisje, voelde me nooit aangetrokken tot meisjes maar was wel verliefd geweest op jongens, voelde me wel aangetrokken tot jongens, fantaseerde over jongens.

Zó echt, zó misleidend

En nu, ruim acht maanden later, ga ik binnenkort naar iemand toe die verstand heeft van h-OCD. Ik weet nu beter wat er aan de hand is. Het gevoel dat ik krijg door mijn h-OCD voelt zó echt, zó misleidend. En dan voelt het alsof iemand op het punt staat mijn keel dicht te knijpen of dat ik ineens in tranen uit kan barsten.

Ik geef toe, door alles is mijn aandacht voor jongens veel minder geworden, ik maak me er nog steeds druk om. Maar ik hoop dat er voor mij en alle mensen met deze problemen, een dag mag zijn dat we wakker worden zonder h-OCD en wij weer een leuk leven leiden. Zoek hulp bij iemand die er verstand van heeft (echt bij iemand die verstand heeft van H-OCD of dwang). Geloof in jezelf, zoek professionele hulp en laten we hopen dat er voor ons allemaal een dag is dat de H-OCD (bijna) weg is.

Van onbekend naar nieuwe hype

Geschreven door Annelin

BDD (Body Dysmorphic Disorder) of Dysmorphia is een stoornis in de lichaamsbeleving die in hoge mate lijden of beperkingen in het functioneren veroorzaakt. Het is niet toe te schrijven aan een andere stoornis in de lichaamsbeleving zoals bij anorexia nervosa. Een persoon met BDD vindt één of meerdere delen van zijn of haar uiterlijk afschuwelijk lelijk, walgelijk of onaanzienlijk terwijl een ander zich over een zelfde uiterlijk niet druk zou maken of het juist mooi zou vinden. Deze vorm van obsessie met het uiterlijk veroorzaakt heel veel negatieve gedachten en stress, en zuigt het levensgeluk weg.

Ooit was ik een meisje met BDD dat bij de hulpverlening terecht kwam, en in die jaren zijn er meerdere hulpverleners geweest aan wie ik heb verteld hoe ik over mezelf dacht. Bij geen van allen ging er een lampje branden, omdat ze simpelweg niet af wisten van deze stoornis. Ze zagen mijn gedachten als normale zorgen voor een tiener die wat depressief en onzeker is. Later ben ik er zelf achter gekomen dat ik niet de enige was die ieder moment door de grond wilde zakken en liever kanker had dan verder te moeten leven met zo’n lelijk uiterlijk. Wie durft er nou zoiets te zeggen als de rest van de wereld vindt dat je alleen maar vreselijk klaagt terwijl er elke dag mensen worden verkracht, mishandeld, vermoord en dood gaan aan ziekten? Dat is dus één van de verklaringen waardoor BDD nog steeds zo onbekend is, terwijl het vaker voorkomt dan anorexia nervosa en de kwaliteit van leven laag is.

Toch is er ook duidelijk een beweging in de media van artikelen, video’s en Facebookpagina’s waarin over BDD wordt verteld, voorbeelden worden gegeven en mensen hun ervaring of mening delen. Al langere tijd wordt gedacht dat Michael Jackson hieraan zou hebben geleden, maar nu zijn er steeds meer beroemdheden die zeggen last te hebben van BDD. Veel meisjes dromen van de knappe filmster Robert Pattinson, maar zelf zegt hij heel weinig zelfvertrouwen te hebben. Hij ervaart veel angst voordat hij voor camera’s verschijnt. Nu zegt Miley Cyrus last te hebben gehad van body dysmophia doordat ze als meisje van 11 al als popster iedere dag met een pruik en make-up een meisje van 16 speelde.

Zo verwacht ik nog meer voorbeelden, en dat veel mensen er achter zullen komen dat waar ze onder lijden een naam heeft, en benoemd kan worden. Ik kan me voorstellen dat er een moment komt dat mensen zich afvragen hoe het kan dat ‘opeens iedereen’ BDD heeft, net als is gebeurd met ADHD en dyslexie. Als het echt een soort hype gaat worden dan is deze stoornis in ieder geval niet meer onbekend, maar ook dan zullen veel mensen die hier aan lijden niet serieus genomen worden. Gelukkig zijn er ook steeds meer hulpverleners die BDD kunnen signaleren of behandelen.

Een hoofd vol angst en twijfel

Geschreven door Kevin

7 mei 2009 begint als een mooie lentedag. Die donderdagnamiddag heb ik een vergadering. Bij het binnen komen van het lokaal wordt mijn aandacht getrokken door een man. Zomaar ineens barst mijn hoofd uiteen van angstige gedachten. Er ontstaan vreemde impulsen en gewaarwordingen in mijn hele lichaam. Mijn lichaam davert. Als een zware aardbeving. Mijn hoofd zit vol met vragen. “Vind ik die man knap? Zou hij homo zijn? Wil ik hem beter leren kennen? Ik ben toch geen homo? Wil ik hem aanraken?” Tegelijkertijd voel ik een aantrekking, een soort van energie in mijn lichaam waardoor ik naar zijn voorhoofd en borst wil kijken. Ondertussen blijft mijn hoofd volop doordraaien. “Zou hij getrouwd zijn? Heeft hij kinderen?”

Uiteindelijk doorsta ik de namiddag. Terwijl ik naar huis rijd, probeer ik te vatten wat er zonet gebeurd is. Ik heb al snel door dat dit niets te maken heeft met de vraag of ik al dan niet homo ben. Ik weet dat dit iets anders is. Maar wat het precies is, weet ik ook niet. Wat daarnet gebeurd is, kan ik niet plaatsen. Maar homo ben ik niet. Deze gevoelens en gedachten lijken in de verste verte niet op al die verliefdheden die ik ooit voor vrouwen gevoeld heb. Maar toch kan ik het niet los laten. Die uitbarsting in mijn hoofd heeft het hele landschap rondom mij veranderd. Wat 12 uur geleden nog een mooi lentelandschap was, is nu één grote ravage.

De daaropvolgende maanden zijn heel verwarrend. Ik voel dat er iets veranderd is in mijn hoofd en lichaam. Plots moet ik aan mannen denken, terwijl ik dat vroeger nooit deed. Ik weet dat ik tot nu toe nooit verliefd geweest ben op een man, maar ergens ben ik bang dat dit in de toekomst wel zou kunnen. De 0,0001% kans dat ik op mannen zou vallen, is al voldoende om angstig te worden. Ik voel ook een heel sterke onrust en ben constant moe. Die ervaringen, impulsen en gedachten putten mij uit. Er is iets essentieel veranderd en ik kan niet uitleggen wat.

Ongeveer een jaar na dat eerste moment bij die vergadering, begint de dwang verder toe te nemen. Op een ochtend schrik ik in paniek wakker omdat ik in mijn droom iemand hoor zeggen: “Je bent homo.” Sindsdien ben ik niet meer in staat om dat woord los te laten. Het lijkt alsof dat woord ergens boven in mijn hoofd zweeft en constant naar voor komt. Op dat moment ontmoet ik een leuke vrouw. Na veel getwijfel van mijn kant starten we een relatie. En hoe vreemd het ook klinkt: de dwang wordt erger. Na een tijdje begin ik meer naar mannen te kijken, nog meer te controleren of een aanraking van een man goed voelt. Ik hoor nog meer het woord homo, zelfs de tafels en stoelen in de kamer zijn homo. Ik kan en durf er ook met niemand over praten. Ik weet dat er vreemde dingen gaande zijn maar kan ze niet omschrijven en niemand zou ze begrijpen. Ik ga al een tijdje naar een psycholoog. Die persoon doet zijn best, maar herkent het probleem niet.

Midden 2013 loopt de relatie ten einde en gaat het helemaal fout. In mijn hoofd hoor ik de ganse dag door het woord “homo”, of zinnen als “het zal niet meer lukken met een vrouw”. Ik voel een energie over mijn lichaam die mij de dwang geeft om elke man te kussen en aan te raken. Zelfs als er geen man in de buurt is, is die energie daar. Ik word overheerst door aan allesoverheersende dwang en angst en weet zelf niet wat het is. Iemand adviseert me om op internet te gaan kijken naar seks tussen twee mannen. Dat zorgt eerst voor opluchting want dat spreekt mij echt niet aan. Toch wordt de dwang nadien weer sterker. Ik krijg ook het advies om naar een homobar te gaan. Ik word zelfs zo bang dat ik op internet ga kijken wat de voorwaarden zijn om euthanasie te mogen plegen. Toch voel ik mezelf op de diepste momenten terugvechten en zeggen: “Je valt echt niet op mannen.” Ik schrik ’s nachts geregeld wakker. Ik ‘loop’ soms door het huis als een homo. Ook al weet ik dat je niet door het uiterlijk kan bepalen of iemand homo is. Op de ergste momenten kan ik enkel op de grond gaan liggen met een flesje koude frisdrank op mijn keel en voorhoofd om rust te brengen.

De ontdekking van ‘h-OCD’

Uiteindelijk ontdek ik, eind 2013, per toeval, wat mijn probleem is. Ik zoek op het internet naar getuigenissen van homo’s die zich ge-out hebben. Wat op zich niet echt een goed idee is voor iemand met dwang. Maar tussen die getuigenissen staat één iemand die h-OCD, oftewel homoseksuele OCD, omschrijft. Voor het eerst sinds 4,5 jaar voel ik mij begrepen. Ik besef ineens wat er aan de hand is. De weg naar gepaste therapie en beterschap kan beginnen. Uiteindelijk zal het me nog 1,5 jaar kosten om echt beterschap te krijgen.

Reactie Menno Oosterhoff

Dit open en eerlijke verslag van de eigen beleving geeft goed weer hoe fors een obsessieve twijfel over je geaardheid je leven kan ontwrichten. Ik hoor vaker hoe het 7 dagen per week, de hele dag door, het denken beheerst. Uiterst kwellend. Het is zo belangrijk dan in elk geval te weten wat er aan de hand is en wat je moet doen.

Het advies om te experimenteren wordt veel gegeven maar werkt averechts. Het is in feite een dwanghandeling, een poging meer zekerheid te krijgen terwijl het er juist om gaat de onzekerheid over de kleine (minieme) kans te verdragen.

Het is goed te lezen dat mensen er ook overheen kunnen komen.

Daarbij zijn verhalen van mensen die het kennen van binnen uit heel belangrijk.

Kevin is voor vragen en ervaringen bereikbaar via kevin@dwang.eu.

Herstel van poetsdwang

Geschreven door Ineke

Jarenlang heb ik enorm veel last gehad van poetsdwang. Dat begon toen ik op mezelf ging wonen. Mijn moeder heeft haar hele leven lang een vast programma gehad om het huishouden te doen. Op maandag dit, dinsdag dat en woensdag weer wat anders. Er kon niets of niemand voor wijken, want dan was zij helemaal uit haar doen. Kwam er iemand achterom voor een bakkie koffie, dan werd zij geïrriteerd of liet de persoon gewoon zitten terwijl zij verder ging met haar huishouden. Ik wist dus niet anders dan dat het zo hoorde.

Toen ik op mijn 18e mijn eigen huishouden ging bestieren, nam ik het poetsprogramma van mijn moeder over. Buiten het obsessief controleren van dingen ontwikkelde ook ik een poetsdwang. Het hele huis moest elke week schoongemaakt worden. Stoffen, met nat afnemen, ramen zemen, dweilen: noem maar op. Daarbij moesten voorwerpen bovendien recht en op exact dezelfde plaats teruggezet worden. Voor de was ontwikkelde ik vaste rituelen. Niet alleen voor textiel, maar ook voor de wasmachine.

Ik had een baan van 32 uur per week verdeeld over 4 dagen. Mijn vrije dag ging in zijn geheel op aan het poetsen en controleren: of voorwerpen weer precies op hun plaats terug waren gezet, of de was goed was opgehangen en opgeruimd, enzovoort. Ik nam geen pauze en zelfs geen tijd om naar het toilet te gaan. Ook al was een ruimte helemaal niet gebruikt, lag er geen stof of zichtbaar vuil, toch moest ik het programma afwerken. Ik kon ook nooit spontaan iets veranderen in mijn poetsprogramma. Als ik gestoord werd, dan werd ik geïrriteerd en angstig.

Ik was niet in de eerste plaats bang voor vuil. Mijn huis móest gewoon altijd aan kant zijn en er mochten geen oneffenheden zijn. Ik waste mijn handen wel vaak, maar dat deed ik omdat ik bang was gebruiksvoorwerpen vies of kapot te maken en dan was het niet meer ‘perfect’. Alles moest gewoon altijd nieuw blijven, daar ging ik heel ver in. Ik kon geen visite ontvangen, want dan zag ik altijd bergen. De vloerbedekking kon vies worden, een brandgaatje in de bekleding komen, voorwerpen verzet worden of zelfs beschadigen. Na vertrek van gasten ging ik alles controleren. Ik kon ook heel kattig zijn naar gasten, en zeggen dat ze moesten oppassen. Het zweet brak me soms letterlijk uit. Daarna voelde ik me altijd heel schuldig.

Tijdens mijn therapie in de kliniek heb ik afgeleerd uren bezig te zijn met mijn poets-, order- en controledwang. Dat werd gereduceerd door middel van exposure en uitstellen. Want het ging thuis van kwaad tot erger. Ik was er uren mee bezig, soms tot 24 uur per dag, ik stond er ’s nachts zelfs voor op. Op het laatst kwam ik mijn bed niet meer uit omdat ik dan niet meer hoefde te poetsen en controleren. Ik had suïcidale gedachten en werd in 2001 opgenomen in de kliniek voor Angst- en Dwangstoornissen.

Door middel van exposure leerde ik dingen weer op te pakken die ik vermeed. En het aantal keren controleren werd met stapjes verminderd en uitgesteld. Bijvoorbeeld in plaats van 16 keer 12 keer controleren. En ik mocht pas controleren na een afgesproken tijd, bijvoorbeeld na 5 minuten. Het aantal keren controleren werd langzaam verminderd en het uitstellen verlengd.

De poetsdwang heb ik nu aardig onder controle. Ik merk zelfs de laatste maanden nog meer vooruitgang. Bij een rommelig huis merk ik dat ik nog wel erg onrustig word. Maar ik kan het laten tot het moment dat ik er ruimte en tijd voor heb. Met een rustig lijf en hoofd lukt het mij het controleren te laten voor wat het is. Ik heb geen vast programma meer en verdeel het huishouden over de week. Kom ik ergens niet aan toe, dan schuift het gewoon door.

Piekeren over mijn leven

Geschreven door Marc

Ik heb er last van dat ik dwangmatig controle wil over mijn leven. Ergens ben ik heel erg bang dat dingen mis gaan. Vandaar dat ik bij elk signaal dat iets mis zou kunnen gaan, snel een plan maak wat te doen om die dreiging te voorkomen.

Het signaal kan zijn dat ik ergens pijn voel. Dat leidt tot gepieker over wat ik eraan zou kunnen doen, en het plan om als de pijn blijft, bijvoorbeeld eerst tien keer naar een fysiotherapeut te gaan en vervolgens nog lessen te nemen bij een andere Tai Chi-leraar.

Het kan ook gebeuren dat ik eigenlijk iets spannend vind of me niet zo lekker voel, en dan maar heel veel plannen achter elkaar maak om het onprettig gevoel niet te hoeven voelen. Die plannen hoeven dan inhoudelijk niets te maken hebben met waar ik op dat moment bang voor ben.

Vroeger als kind en jongvolwassene was ik heel veel aan het fantaseren over de toekomst. Over hoe ik de wereld zou leiden, of een land, of een bedrijf. Ik kan me nog herinneren dat ik als twintiger niet in staat was om 10 minuten over straat te lopen zonder te fantaseren. Dat fantaseren is nu verdwenen; daarvoor in de plaats is het bedenken van plannen voor situaties in de toekomst gekomen. Ik heb me werkelijk kapot gepiekerd. Over of ik naar een andere stad wilde verhuizen. Of ik het uit moest maken met een verkering. Welke therapie ik nog wilde volgen. Enzovoort.

Al dat nadenken over de toekomst haalt me uit het hier en nu en zorgt voor spanning en onrust. Er is sowieso al veel onrust in mijn hoofd doordat mijn gedachten heel snel en associatief gaan. Dit opgeteld bij de onrust door al het piekeren en plannen maken, zorgt ervoor dat zich gedurende dag heel wat spanning kan ophopen.

Deze psychische spanning en onrust zetten zich vast in mijn lichaam. Hierdoor heb ik veel klachten gekregen aan mijn bewegingsapparaat, zoals RSI-verschijnselen bij computeren en last in mijn benen tijdens lopen. Ook heb ik er slaapproblemen door gekregen. Die lichamelijke klachten zijn een eigen leven gaan leiden en hebben soms niet eens meer een directe relatie met de spanning.

Al het piekeren en gevolgen daarvan hebben invloed gehad op o.a. mijn werk en studie. Mijn studie psychologie heb ik na enkele omwegen uiteindelijk in 10 jaar weten af te ronden. Op dit moment werk ik zestien uur per week bij het UWV, waar ik trainingen geef aan jongeren met een Wajong-uitkering. Elke nacht voor een training heb ik nog spanning en onrust of ik wel goed zal slapen en slaap ik als gevolg daarvan juist minder goed. Door RSI-klachten aan mijn armen en schouders kan ik alleen door middel van spraakherkenningsoftware met de computer werken en ook dan nog maar maximaal twee uur per dag.

Het goede nieuws is dat het me steeds beter lukt om in het hier en nu te blijven en minder in de toekomst te leven. Ik probeer de spanning voor lief te nemen en hoop dat de angst een keer zal overgaan. Mijn neiging om te twijfelen en te piekeren is gelukkig minder geworden in de loop der jaren, maar zeker nog niet afwezig. Het gebeurt nog enkele honderden malen per dag dat ik toch weer plannen aan het bedenken ben.

De medicijnen die ik heb geprobeerd hebben niet geleid tot een sterke vermindering van het dwangmatige denken. Ze zorgden er wel voor dat ik me wat vrolijker en wat minder gespannen voelde. Nadeel was dat ik er slechter door sliep. Het medicijn waar ik nu enigszins vrede mee heb, zorgt er voornamelijk voor dat ik beter slaap; dat is voor mij heel belangrijk.

Naast in totaal negen jaar psychotherapie, waarvan drie jaar twee keer per week, helpt mij vooral: meditatie, zelfonderzoek in de vorm van het schrijven van een blog en Tai Chi. Ik volg twee avonden per week lessen in Tai Chi; de andere dagen doe ik ‘s ochtends zelf wat oefeningen. Ook mediteer ik dagelijks 45 minuten. Dit helpt mij om rust in mijn hoofd te krijgen en me lichamelijk te ontspannen.

Een valkuil voor mij is dat ik teveel bezig ben met mijn gezondheid en beter worden. Het werken aan mijn gezondheid heeft echter ook positieve gevolgen gehad: het gaat steeds een stukje beter met me. Ik vind het ook leuk om aan mezelf te werken en bezig te zijn met het oefenen van meditatie en Tai Chi. Het lukt me goed om deze dingen niet dwangmatig te gaan doen.

Belangrijk om te onthouden is dat ik goed ben zoals ik ben en niet hoef te veranderen. En dat ik, tussen alle plannen door, niet moet vergeten te leven.

Reactie Menno Oosterhoff

De mens lijdt het meest door het lijden wat hij vreest en wat nooit op komt dagen.

Dat geldt zeker ook voor mensen met een dwangstoornis of een gegeneraliseerde angststoornis.

Daarbij gaat het vaak over een dreiging, iets wat mis zou kunnen gaan. Ik noem dwang wel eens een pretraumatische stressstoornis. Spanning en onrust over iets wat zou kunnen gebeuren.

Mensen met een dwangstoornis hebben vaak een probleem in het vinden van de natuurlijke verhouding tot de onvolkomenheid die hoort bij het bestaan. Dat is een hele mond vol. Wat ik ermee bedoel , is dat er nooit volledige zekerheid, schoonheid, ordelijkheid, morele juistheid en dergelijke is. Voor de meeste mensen is dat geen probleem. Maar mensen met een dwangstoornis beleven het kleine restje onvolledigheid als een groot probleem. Ze beleven een mug als een olifant.

Ik bedoel dat niet oordelend. Dat heb je zelf niet zo in de hand. Je moet dus meer dan een ander oefenen om te vertrouwen, dat het wel goed komt en dat als het niet goed komt je er niks aan hebt om je daar vooraf steeds zorgen over te maken.

Maak u geen zorgen over de dag van morgen.

Allemaal niet makkelijk gedaan, maar wel de richting waarin je het moet zoeken. Want van meer controle, orde, etc. wordt het niet beter.

Dat is wat de schrijver in dit blog goed beschrijft. En ook hoe hij er langzaamaan beter mee leert omgaan.

Misschien moet ik me ‘outen’

Anoniem

Het begon in de laatste jaren van de middelbare school, toen ik samen was met Tessa. Ik verwachtte dat ik smoorverliefd op haar zou zijn, maar dat was niet zo. Ik kon dat niet goed aanvaarden; vond het oneerlijk tegenover haar. Ik vond dat ik haar niet graag genoeg zag en dat ze iemand verdiende die wel zo verliefd was. Ik zei hier tegen niemand iets over.

Ik wilde Tessa niet verliezen als ze te weten zou komen dat ik niet smoorverliefd was op haar, maar ik voelde me tegelijkertijd schuldig. En ik wilde ook heel graag echt verliefd zijn, maar ik kon het niet. Ik zocht naar verklaringen waarom ik niet verliefd kon zijn. Ik wilde dat het aan mij lag, niet aan haar, en dacht: zou ik misschien verliefd zijn op jongens ofzo? Maar dat was niet zo.

Ongewilde gedachten

Al snel begon ik mij allerlei andere dingen in te beelden die met homoseksualiteit te maken hadden. Ik kreeg gedachten die ik niet wilde. Ik dacht dat ik mezelf “strafte” met die gedachten, omdat ik niet verliefd genoeg was op Tessa of omdat ik grapjes had gemaakt over homo’s. En vervolgens begon ik mij af te vragen waarom ik daar zo vaak aan dacht. En dan dacht ik: ben ik homofiel? Nee, want ik ben toch niet verliefd? Maar je mag verliefd zijn op jongens, daar is ook niets mis mee.

Door die ongewilde homoseksuele handelingen waaraan ik voortdurend dacht, dacht ik op den duur dat ik verliefd moest zijn. Ik kon homofilie en homoseksualiteit rationeel wel uit elkaar houden, maar omdat ik mijzelf voortdurend lastigviel met die onaangename taferelen was ik er vaak heel emotioneel over. Dan wilde ik gewoon niks meer met “homodingen” te maken hebben. En dan voelde ik mij weer kortzichtig. Ik dacht mij kapot.

“Experimenteren kan geen kwaad”, hoorde ik ook. En dan vroeg ik me af of ik dat wilde, aangezien ik er zo obsessief mee bezig was, maar ik wilde dat helemaal niet. De gedachten werden steeds onzinniger: misschien moet ik me ‘outen’? Maar ik was nog nooit verliefd geweest op jongens. Ik begon er op te letten of ik me al dan niet verliefd voelde, maar ik wist op den duur niet goed meer wat ik voelde. Ik begreep niet hoe het kon dat ik Tessa zo graag zag, maar niet verliefd was.

Ik voelde me geschift, kortzichtig, vies en leeg. Ik snapte niet hoe ik zo kon denken. Ik was ook helemaal alleen met mijn gedachten uit angst dat anderen me voor gek zouden verklaren of me vies zouden aankijken. Of dat ze zouden zeggen dat ik dit of dat moest doen. Of dat ze ook last zouden krijgen van dwanggedachten. En tegelijk voelde ik me ook nog schuldig, omdat ik vond dat ik Tessa niet graag genoeg zag, maar aan de andere kant ook niet kwijt wilde. Als ik bij haar was, had ik die gedachten nauwelijks. Maar als ik niet bij haar was, dacht ik er constant aan, ongeveer 6 maanden lang.

Het ging over

Op den duur werd ik minder emotioneel. Verlangde ik geen verliefdheid meer. Kon ik gedachten beter plaatsen, werd alles weer helder en verdwenen de dwanggedachten.

De overgang van mijn klachten naar de periode dat ze “over” waren, is groot. Het is moeilijk om te achterhalen hoe de gedachten precies verdwenen zijn. Ik heb het tegen niemand verteld, geen hulp gezocht of therapie gehad. De angst voor onbegrip was te groot. Ik wist ook niet dat dit vaker voorkwam.

Mogelijk heb ik zelf spontaan technieken aangeleerd die doen denken aan Rationeel-Emotieve Gedragstherapie (RET), Acceptance and Commitment Therapie (ACT) of misschien heeft het te maken met de ontwikkeling van de hersenen tijdens de puberteit, ik weet het niet.

Niet vreemd

Maar nu genoeg over die periode van mij. Misschien dat dit vreemd was om te lezen. Maar juist daarom wil ik het kwijt, want ik vind mezelf niet vreemd. Het zal voor anderen misschien makkelijker zijn om – als ze er iets in herkennen – het aan iemand te kunnen zeggen, aangezien ze er niet de enige in blijken te zijn.

Ik sluit niet uit dat ik verliefd kan worden op een jongen. Ik geloof dat dat wel zou kunnen onder bepaalde omstandigheden. Maar het geeft rust dat ik weet dat ik, als dat dan zo is, niets met diegene hoef te doen wat ik niet wil. “Hokjes” trekken allerlei vooroordelen aan, waar sommige mensen zich dan naar te lijken te gedragen, omdat dat verwacht wordt of zoiets. Ik kan begrijpen dat voor sommigen een homo-hetero-onderscheid belangrijk kan zijn, als een soort identiteitsgevoel. Ik zou graag zeggen dat geslacht mij gewoon niet interesseert en dat het allemaal om persoonlijkheid draait, maar ik hoef dat niet perse te “bewijzen” voor mezelf. Ik heb het allemaal wat losser kunnen laten.

Symmetriedwang

Geschreven door Mandy

Voor mij fietst een man met een rugzak die scheef op zijn rug zit. De band zit waarschijnlijk strakker aan één kant en dat irriteert me. De man belast de ene schouder meer dan de andere en dan krijgt hij misschien scoliose en/of grotere spieren aan de ene kant van zijn lichaam. Het interesseert hem vast niet. Kon ik maar met mijn ogen dicht fietsen. Dan zou ik helaas nog steeds voelen dat mijn jas niet recht zit. Het is een lange zwarte trenchcoat die altijd een beetje naar één kant zakt als ik fiets. Ik sta even op de trappers om de jas in symmetriestand te brengen. Ik probeer om op iets anders te focussen dan scheve tassen en jassen. Als ik met een rood hoofd bij de bieb aankom en mijn fiets heb weg gezet, check ik of de bandjes van mijn laptoprugzak wel symmetrisch zitten. Binnen ga ik zo recht mogelijk achter mijn laptop zitten. Ik ben al moe voordat ik begin met schrijven. Overal zie ik asymmetrie.

Bij yoga ben ik bang dat de docent vergeet om een bepaalde houding niet aan beide kanten te doen. Zwemmen doe ik in de vorm van een lemniscaat. Als ik een kauwgom pak, moet ik aan beide kanten van mijn gebit evenveel kauwen. Als ik ergens naar kijk, wil ik recht vooruit kijken. Mijn oren maak ik tegelijkertijd schoon, terwijl ik dan niets hoor. Ik moet gelijkmatig bruin worden in de zon en schuif steeds met de zon mee met mijn handdoek. Mijn haarscheiding wissel ik van kant nadat mijn haren zijn gewassen. Een drempel moet door beide voeten worden aangeraakt. Keyboard spelen kan, maar een gitaar is geen optie. Als ik me rechts stoot, stoot ik expres ook met links.

Ik kocht op de middelbare school eens een shirt met maar één mouw. Als ik het droeg, hield ik mijn hand steeds op de blote schouder. Ik heb eens een voetoperatie gehad om mijn grote teen recht te zetten. Het was een kwelling om maar één voet in het gips te hebben. Gelukkig kon ik het een jaar later compenseren met de andere voet. Je zou er een punthoofd van krijgen. Stel je voor dat die punt dan niet in het midden zou zitten. “Anders is de ene kant achtergesteld,” zeg ik wel eens, alsof het om een broer of zus gaat die minder aandacht krijgt dan ‘het favoriete kind’.

Naast lichaamsgerichte symmetrie gebruik ik spullen symmetrisch; alle kanten moeten evenveel gebruikt worden. Een favoriete plek op de bank of aan tafel is bijvoorbeeld verboden. Ook slaap ik de ene week op de rechterkant van mijn bed en de andere op de linkerkant. Ik kan nog wel even doorgaan, maar het is denk ik duidelijk dat symmetrie een terugkerend thema is in mijn dag.

Niet toegeven aan de drang om iets symmetrisch te doen, geeft onrust in mijn lijf en hoofd. Toen ik nog niet wist dat ik een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) had, heb ik symmetriedwang proberen te doorbreken met therapie. Dan moest ik bijvoorbeeld rondjes draaien om mijn linker-as en niet om mijn rechter-as. Het haalde uiteindelijk niet veel uit. Er was geen angst in mijn lijf en geen magische gedachte in mijn hoofd. De cognitieve gedragstherapie (CGT) was toen gericht op angsten aangaan en niet toegeven aan de drang. Het probleem zit echter niet in de handeling, maar in het voortdurende bewustzijn van asymmetrie en aanhoudende onrust. Natuurlijk houd je de onrust in stand om toe te geven aan symmetriedwang, maar dan zit mijn onrust wel weer ergens anders in. De kunst is om te leren omgaan met onrust an sich.

Verder speelt het bij deze vorm van OCD denk ik een rol dat ik door mijn autisme veel aandacht heb voor details, moeite heb met het verwerken van prikkels en moeite heb met loslaten. Dat kan zelfs iets zijn van twintig jaar terug, bijvoorbeeld toen mijn vader een fiets droeg van een meisje dat haar fietssleutel was kwijtgeraakt. Op een gegeven moment wisselde hij van arm en zei: “Even wisselen, want anders krijg ik straks één hele lange arm.” Dat was natuurlijk omdat hij last kreeg van zijn arm, maar de gedachte maakte indruk op me. Bedankt pap. Als straf moet je voortaan altijd symmetrisch op je fiets zitten.

Een vermijdende smetvrezer

Geschreven door Femke

Ik ben niet de enige verpleegkundige die smetvrees heeft ontwikkeld gedurende haar opleiding en werkzame leven. Je wordt gedrild om bacteriën en onheil te zien. Iedere deurknop is een potentieel gevaar, de grond besmet en iedere patiënt een mogelijke bron van infectie. Dat ziekenhuisgewoontes op een gegeven moment je privéleven binnendringen, valt je pas op als het te laat is en je in de wurggreep van de dwangslang zit die je langzaam de adem beneemt.

Mijn vorm van smetvrees

Omdat schoonmaken is omringd met angst en rituelen begin ik er vaak niet aan. Ondanks mijn smetvrees is mijn huis een rommeltje en niet brandschoon. Mijn huishoudelijke hulp is chronisch ziek en komt niet meer terug. Ik wil geen nieuwe. Mijn oude hulp was vertrouwd en ik had mijn eigen rituelen als ze geweest was; dan poetste ik alles wat zij mogelijk had kunnen aanraken. Een beetje mal, ik weet het, maar het werkte en mijn huis was schoon. Ik wil geen nieuwe hulp omdat ik vind dat ik het zelf moet kunnen, dat huishouden. Op zich een juiste constatering als ik geen dwang zou hebben.

Stofzuiger is ‘vies’; wc schoonmaken lukt wél

Als ik geen dwang had, zou ik zeeën van tijd over hebben en durfde ik even snel een stofzuiger te pakken als de haren van de hond over de grond dweilden. Maar een stofzuiger vind ik ‘vies’ en ik wil niet dat de slang van de stofzuiger ergens tegenaan komt, bijvoorbeeld tegen de bank, want dan moet ik die plek daarna ook weer schoonmaken.

Hetzelfde met de was. Het moment dat ik een kledingstuk in de wasmand gooi is het ‘besmet’. Ik kom er dan niet meer aan en laat mijn man de was doen. Het bijzondere is dat ik wel de wc kan schoonmaken en de vloer kan dweilen. Daarna stap ik wel onder de douche en trek ik schone kleren aan, maar het soppen met een sopje, een sponsje en een vaatdoek gaat prima. Evenals het lappen van de ramen. Twee keer per jaar, maar dat is mijn normale schema.

Balen van hondenharen

Het betekent ondertussen wel dat ik baal van de hondenharen op het parket, het stof op de piano en de afgevallen plantenblaadjes op de vensterbank. Ik laat het allemaal liggen, want als ik begin schoon te maken ben ik na een half uur het spoor bijster. Ik ‘moet’ zorgen dat mijn blouse niet tegen de ‘vuile’ spullen aankomt, ik ‘mag’ nergens tegenaan stoten met mijn benen of hoofd. Doodvermoeiend, dus doe ik het maar niet.

Een vermijdende smetvrezer

Ik ben dus geen poetsende smetvrezer, maar een vermijdende smetvrezer. Je zult mij geen tafeltje 20 keer zien poetsen, of drie keer per uur het parket stofzuigen. De stofzuiger is veel te eng. Maar ik houd wel van een opgeruimd en schoon huis. Bij mijn moeder glimt alles je tegemoet. Haar woonkamer is een soort toonzaal. Ze is 87 jaar en poetst nog elke week de koperen deurbel. Zij heeft overigens geen dwang, maar een ijzeren dicipline. Ik dacht al die jaren dat mijn dwang een gebrek was aan die ijzeren discipline, dat ik een slappeling was die bij elke dwanghandeling faalde. Na anderhalf jaar therapie durf ik een beetje te geloven dat dwang niets te maken heeft met te weinig discipline. Ik heb er niet voor gekozen. Het is niet mijn schuld.

Terugwinnen van terrein

Samen met mijn gedragstherapeut werk ik nu keihard aan het terugwinnen van terrein op de dwang. De gewoontes van de dwang, stapje voor stapje, heel langzaam, los te weken van mijn gezonde gedrag. Als een oude postzegel die je voorzichtig van een enveloppe weekt. Het gaat mij eigenlijk te langzaam, maar één stap te snel en ik kapseis bijna. Ik ga vooruit met de exposure, maar ik kan er nog niet mee in het circus.

Meer regie, omdat het moet

Ondertussen pak ik als huisvrouw af en toe een stukje huishouden op. Ik heb deze week een stapel post weggewerkt die er al een half jaar lag. Ik begreep ineens waarom mijn website bijna was opgeheven. Er lagen al drie ongeopende betalingsoproepen. Nu mijn hulp vertrokken is, dwingt mij dat in het weer oppakken van mijn huishouding. En ik merk dat ik dat best prettig vind. Zelf weer wat regie, omdat het moet. Het ‘goede moeten’ wel te verstaan. Met hele kleine stapjes wordt het misschien nog wat met mijn huishouding. Maar een showroom zal het nooit worden.